Mijn vader gaf mij enen man;
Van ouden was hem zijn baard zo grijs.
Der minnen spel hij niet en kan;
Zijn lijf is kouder dan het ijs.
Wanneer hij rust, zo krijg ik l***
Te liggen al in de armen zijn.
Mishouwet, zo is die name mijn!
Maar als hij slapen komt met mij,
Dan duikt hij onder, hij doet mij zeer.
En hij kruipt achter, dat dunkt mij vrij
Als ik vriendschap aan hem begeer.
Hij is zo stedig, altoos leit hij ledig
En ik zoude zo gerne vrolijk zijn.
Mishouwet, zo is die name mijn!
Dan leit hij en ronkt al de nacht
En altoos slaapt hij, den oud catijf,
Als die mijns niet zeer en acht,
Geen tijt en komt hem vreugd in 't lijf
En maakt hem ziek, den ouden griek;
Hij ronkt al waart hij een everzwijn,
Mishouwet, zo is die name mijn!
Waar hij mij ziet, hij betrut mij niet
Hij doet mij wachten, nacht en dag,
Dus lijdt mijn herte groot verdriet.
Maar dat ic noch mijn gheleiden mach,
En kan ik niet verdragen, zijn grote slagen
Die hij mij geeft den ouden kaityff.
Mishouwet, zo is die namen mijn!
Van ouden was hem zijn baard zo grijs.
Der minnen spel hij niet en kan;
Zijn lijf is kouder dan het ijs.
Wanneer hij rust, zo krijg ik l***
Te liggen al in de armen zijn.
Mishouwet, zo is die name mijn!
Maar als hij slapen komt met mij,
Dan duikt hij onder, hij doet mij zeer.
En hij kruipt achter, dat dunkt mij vrij
Als ik vriendschap aan hem begeer.
Hij is zo stedig, altoos leit hij ledig
En ik zoude zo gerne vrolijk zijn.
Mishouwet, zo is die name mijn!
Dan leit hij en ronkt al de nacht
En altoos slaapt hij, den oud catijf,
Als die mijns niet zeer en acht,
Geen tijt en komt hem vreugd in 't lijf
En maakt hem ziek, den ouden griek;
Hij ronkt al waart hij een everzwijn,
Mishouwet, zo is die name mijn!
Waar hij mij ziet, hij betrut mij niet
Hij doet mij wachten, nacht en dag,
Dus lijdt mijn herte groot verdriet.
Maar dat ic noch mijn gheleiden mach,
En kan ik niet verdragen, zijn grote slagen
Die hij mij geeft den ouden kaityff.
Mishouwet, zo is die namen mijn!