't Regent nog steeds - de straten zijn nat,
'tIs nacht en ik loop door een doodstille stad
Die voor ons, op dit uur, geen geheimen meer had,
Al die jaren.
Dit huis, dit portiek, hier stond ik met jou:
Verliefd en versmolten, geen last van de kou.
God, wat hield ik van jou en we kwamen niet gauw
Tot bedaren.
En we waren, zo had ik dat altijd gevoeld,
echt gemaakt voor elkaar; zo had God 't bedoeld.
Dat was iets dat zo voorbestemd was
En veel later ontdekten we pas:
Aan 't eind van de liefde,
Dan vind je een vreemde:
Een vreemde mevrouw
Of een vreemde meneer.
En je zoekt naar een rede;
Je herleest ieder briefje,
Maar iets is er weg
En dat vind je niet meer.
Je lichtblauwe das hangt nog steeds in de gang,
Die kriebelde altijd zo tegen m'n w***.
Je droeg dat ding bijna altijd,
Al zolang ik je kende.
'tIs gek wat je zoal bedenkt allemaal,
Alleen door 't zien van zo'n lullige sjaal:
Hoe vreemd alles ophield;
We hadden totaal geen ellende.
Maar ik zag 't al aan je voordat je iets zei:
't Sprookje is over, de droom is voorbij.
We hebben nog even gepraat,
Zoals dat bij volwassenen gaat.
Aan 't eind van de liefde,
Dan vind je een vreemde:
Een vreemde mevrouw
Of een vreemde meneer.
En je zoekt naar een rede;
Je herleest ieder briefje,
Maar iets is er weg
En dat vind je niet meer.
'tIs nacht en ik loop door een doodstille stad
Die voor ons, op dit uur, geen geheimen meer had,
Al die jaren.
Dit huis, dit portiek, hier stond ik met jou:
Verliefd en versmolten, geen last van de kou.
God, wat hield ik van jou en we kwamen niet gauw
Tot bedaren.
En we waren, zo had ik dat altijd gevoeld,
echt gemaakt voor elkaar; zo had God 't bedoeld.
Dat was iets dat zo voorbestemd was
En veel later ontdekten we pas:
Aan 't eind van de liefde,
Dan vind je een vreemde:
Een vreemde mevrouw
Of een vreemde meneer.
En je zoekt naar een rede;
Je herleest ieder briefje,
Maar iets is er weg
En dat vind je niet meer.
Je lichtblauwe das hangt nog steeds in de gang,
Die kriebelde altijd zo tegen m'n w***.
Je droeg dat ding bijna altijd,
Al zolang ik je kende.
'tIs gek wat je zoal bedenkt allemaal,
Alleen door 't zien van zo'n lullige sjaal:
Hoe vreemd alles ophield;
We hadden totaal geen ellende.
Maar ik zag 't al aan je voordat je iets zei:
't Sprookje is over, de droom is voorbij.
We hebben nog even gepraat,
Zoals dat bij volwassenen gaat.
Aan 't eind van de liefde,
Dan vind je een vreemde:
Een vreemde mevrouw
Of een vreemde meneer.
En je zoekt naar een rede;
Je herleest ieder briefje,
Maar iets is er weg
En dat vind je niet meer.