MARK RIJS
-/-/-/-
OH MON AMOUR
OH MON A/MOUR
IK WIL MET JOU VA/NA/VOND
SA/MEN DOOR HET LINT
DICHT BIJ JOU VOEL IK ME FIJN
VOEL ME HER/BO/REN ALS EEN KIND
JIJ BENT DE VROUW
WAAR IK VAN HOU
IK KAN NIET MEER ZON/DER JOU
DE ZON DIE SCHIJNT DOOR JOU
DE LUCHT WEER HEL/DER BLAUW
IK WIL JE A/LLES GE/VEN
M'N LIEF/DE JA M'N LE/VEN
JIJ BENT VOOR MIJ HET EIN/DE
JA JE BENT MIJN I/DE/AAL
VAN TOP TOT TEEN
JIJ BENT HET HE/LE/MAAL
OH MON A/MOUR
IK WIL MET JOU VA/NA/VOND
SA/MEN DOOR HET LINT
DICHT BIJ JOU VOEL IK ME FIJN
VOEL ME HER/BO/REN ALS EEN KIND
JIJ BENT DE VROUW
WAAR IK VAN HOU
IK KAN NIET MEER ZON/DER JOU
DE ZON DIE SCHIJNT DOOR JOU
DE LUCHT WEER HEL/DER BLAUW
WIL AL/LES MET JE DE/LEN
JE ZAL ME NOOIT VER/VE/LEN
HET MOOI/STE WAT MIJ O/VER/KWAM
WAS TOEN DIE ZO/MER/DAG
OP DE BOU/LE/VARD
TOEN IK JE ZAG
OH MON A/MOUR
IK WIL MET JOU VA/NA/VOND
SA/MEN DOOR HET LINT
DICHT BIJ JOU VOEL IK ME FIJN
VOEL ME HER/BO/REN ALS EEN KIND
JIJ BENT DE VROUW
WAAR IK VAN HOU
IK KAN NIET MEER ZON/DER JOU
DE ZON DIE SCHIJNT DOOR JOU
DE LUCHT WEER HEL/DER BLAUW
OH MON A/MOUR
IK WIL MET JOU VA/NA/VOND
SA/MEN DOOR HET LINT
DICHT BIJ JOU VOEL IK ME FIJN
VOEL ME HER/BO/REN ALS EEN KIND
JIJ BENT DE VROUW
WAAR IK VAN HOU
IK KAN NIET MEER ZON/DER JOU
DE ZON DIE SCHIJNT DOOR JOU
DE LUCHT WEER HEL/DER BLAUW
DE ZON DIE SCHIJNT DOOR JOU
DE LUCHT WEER HEL/DER BLAUW
-/-/-/-
OH MON AMOUR
OH MON A/MOUR
IK WIL MET JOU VA/NA/VOND
SA/MEN DOOR HET LINT
DICHT BIJ JOU VOEL IK ME FIJN
VOEL ME HER/BO/REN ALS EEN KIND
JIJ BENT DE VROUW
WAAR IK VAN HOU
IK KAN NIET MEER ZON/DER JOU
DE ZON DIE SCHIJNT DOOR JOU
DE LUCHT WEER HEL/DER BLAUW
IK WIL JE A/LLES GE/VEN
M'N LIEF/DE JA M'N LE/VEN
JIJ BENT VOOR MIJ HET EIN/DE
JA JE BENT MIJN I/DE/AAL
VAN TOP TOT TEEN
JIJ BENT HET HE/LE/MAAL
OH MON A/MOUR
IK WIL MET JOU VA/NA/VOND
SA/MEN DOOR HET LINT
DICHT BIJ JOU VOEL IK ME FIJN
VOEL ME HER/BO/REN ALS EEN KIND
JIJ BENT DE VROUW
WAAR IK VAN HOU
IK KAN NIET MEER ZON/DER JOU
DE ZON DIE SCHIJNT DOOR JOU
DE LUCHT WEER HEL/DER BLAUW
WIL AL/LES MET JE DE/LEN
JE ZAL ME NOOIT VER/VE/LEN
HET MOOI/STE WAT MIJ O/VER/KWAM
WAS TOEN DIE ZO/MER/DAG
OP DE BOU/LE/VARD
TOEN IK JE ZAG
OH MON A/MOUR
IK WIL MET JOU VA/NA/VOND
SA/MEN DOOR HET LINT
DICHT BIJ JOU VOEL IK ME FIJN
VOEL ME HER/BO/REN ALS EEN KIND
JIJ BENT DE VROUW
WAAR IK VAN HOU
IK KAN NIET MEER ZON/DER JOU
DE ZON DIE SCHIJNT DOOR JOU
DE LUCHT WEER HEL/DER BLAUW
OH MON A/MOUR
IK WIL MET JOU VA/NA/VOND
SA/MEN DOOR HET LINT
DICHT BIJ JOU VOEL IK ME FIJN
VOEL ME HER/BO/REN ALS EEN KIND
JIJ BENT DE VROUW
WAAR IK VAN HOU
IK KAN NIET MEER ZON/DER JOU
DE ZON DIE SCHIJNT DOOR JOU
DE LUCHT WEER HEL/DER BLAUW
DE ZON DIE SCHIJNT DOOR JOU
DE LUCHT WEER HEL/DER BLAUW