We wilden laatst kamperen op m'n oom z'n boerderij
Achter 't grote bos in een hoekje van de wei
Reuze spannend, stikkedonker, niemand die ons ziet
Maar jongen wat een balen, van mijn ouders mocht het niet
Wanneer
(Wanneer)
Wanneer
(Wanneer)
Wanneer mag ik nou es alleen
(Helemaal alleen?)
Wanneer
(Wanneer)
Wanneer
(Wanneer)
In mijn eentje ergens heen?
Naar de school, het sportveld of de bioscoop
Het is net of ik altijd aan het handje loop
Wanneer
(Wanneer)
Wanneer
(Ja, wanneer)
Wanneer mag ik nou es alleen?
We hadden laatst een feestje van een vriendje bij hem thuis
't Was maar zeven straten verder in een heel groot huis
Z'n ouders waren niet in huis we hadden 't rijk alleen
Maar 't feestje ging niet door, want niemand mocht er heen
Wanneer
(Wanneer)
Wanneer
(Wanneer)
Wanneer mag ik nou es alleen
(Helemaal alleen?)
Wanneer
(Wanneer)
Wanneer
(Wanneer)
In mijn eentje ergens heen?
Naar een feestje, het zwembad, er is een heleboel
Waardoor ik mij soms net een kleine kleuter voel
Wanneer
(Wanneer)
Wanneer
(Ja, wanneer)
Wanneer mag ik nou es alleen?
Wanneer, wanneer, wanneer mag ik nou es alleen
Wanneer, wanneer, in mijn eentje ergens heen?
De hele buurt hing vol met posters van een goeie band
Ze zouden komen spelen in een grote circustent
Een echte ruige rockshow! Riepen pa en ma in koor:
"Dat kun je wel vergeten, nee, dat feestje gaat niet door"
Wanneer
(Wanneer)
Wanneer
(Wanneer)
Wanneer mag ik nou es alleen
(Helemaal alleen?)
: Wanneer
(Wanneer)
Wanneer
(Wanneer)
In mijn eentje ergens heen?
Naar een feestje, het zwembad, er is een heleboel
Waardoor ik mij soms net een kleine kleuter voel
Wanneer
(Wanneer)
Wanneer
(Ja, wanneer)
Wanneer mag ik nou es alleen?
Wanneer mag ik nou eens alleen?
In mijn eentje ergens heen?
Achter 't grote bos in een hoekje van de wei
Reuze spannend, stikkedonker, niemand die ons ziet
Maar jongen wat een balen, van mijn ouders mocht het niet
Wanneer
(Wanneer)
Wanneer
(Wanneer)
Wanneer mag ik nou es alleen
(Helemaal alleen?)
Wanneer
(Wanneer)
Wanneer
(Wanneer)
In mijn eentje ergens heen?
Naar de school, het sportveld of de bioscoop
Het is net of ik altijd aan het handje loop
Wanneer
(Wanneer)
Wanneer
(Ja, wanneer)
Wanneer mag ik nou es alleen?
We hadden laatst een feestje van een vriendje bij hem thuis
't Was maar zeven straten verder in een heel groot huis
Z'n ouders waren niet in huis we hadden 't rijk alleen
Maar 't feestje ging niet door, want niemand mocht er heen
Wanneer
(Wanneer)
Wanneer
(Wanneer)
Wanneer mag ik nou es alleen
(Helemaal alleen?)
Wanneer
(Wanneer)
Wanneer
(Wanneer)
In mijn eentje ergens heen?
Naar een feestje, het zwembad, er is een heleboel
Waardoor ik mij soms net een kleine kleuter voel
Wanneer
(Wanneer)
Wanneer
(Ja, wanneer)
Wanneer mag ik nou es alleen?
Wanneer, wanneer, wanneer mag ik nou es alleen
Wanneer, wanneer, in mijn eentje ergens heen?
De hele buurt hing vol met posters van een goeie band
Ze zouden komen spelen in een grote circustent
Een echte ruige rockshow! Riepen pa en ma in koor:
"Dat kun je wel vergeten, nee, dat feestje gaat niet door"
Wanneer
(Wanneer)
Wanneer
(Wanneer)
Wanneer mag ik nou es alleen
(Helemaal alleen?)
: Wanneer
(Wanneer)
Wanneer
(Wanneer)
In mijn eentje ergens heen?
Naar een feestje, het zwembad, er is een heleboel
Waardoor ik mij soms net een kleine kleuter voel
Wanneer
(Wanneer)
Wanneer
(Ja, wanneer)
Wanneer mag ik nou es alleen?
Wanneer mag ik nou eens alleen?
In mijn eentje ergens heen?