Er ging een vis uit fietsen.
Het was op een mooie dag.
Zijn fiets, dat was een rooie.
En rood was ook zijn vlag.
Hij suisde van de duinen.
Hij sjeesde door het bos.
Hij scheurde door de bochten,
Soms met de vinnen los.
Hij fietste over bergen.
Hij fietste over zee.
De vis wist van geen stoppen.
Hij had steeds windje mee.
En zie je hem ooit fietsen,
Zeg de vis van mij gedag.
Zijn fiets, dat is een rooie.
En rood is ook zijn vlag.
Het was op een mooie dag.
Zijn fiets, dat was een rooie.
En rood was ook zijn vlag.
Hij suisde van de duinen.
Hij sjeesde door het bos.
Hij scheurde door de bochten,
Soms met de vinnen los.
Hij fietste over bergen.
Hij fietste over zee.
De vis wist van geen stoppen.
Hij had steeds windje mee.
En zie je hem ooit fietsen,
Zeg de vis van mij gedag.
Zijn fiets, dat is een rooie.
En rood is ook zijn vlag.