'k Heb geen spijt, geen tranen, geen verlangen;
Zoals rook van appelbloesem teer,
Door het goud van het verval omvangen,
Gaat alles voorbij en keert niets weer.
Nooit meer zul je als vroeger strijden,
M'n hart, dat door de kou is aangedaan.
't Lande der berken zal mij niet verleiden
Ooit nog blootsvoets er doorheen te gaan.
Zelden zet jij als in vroeger dagen,
Zwerversgeest, mijn lippen nog in gloed.
Dat gaat nu allemaal vervagen,
Vurig oog een zinderend gemoed!
Ik verlang nu minder dan tevoren,
Leven, ben je soms een droom van mij?
't Is als reed ik bij het lentegloren
's Morgens op een roze paard voorbij.
Elk van ons moet van dit leven scheiden,
't Kooperen lover van de esdoorn kwijnt...
Wees gezegend tot het eind der tijden,
Al wat bloeit en daarna weer verdwijnt.
Zoals rook van appelbloesem teer,
Door het goud van het verval omvangen,
Gaat alles voorbij en keert niets weer.
Nooit meer zul je als vroeger strijden,
M'n hart, dat door de kou is aangedaan.
't Lande der berken zal mij niet verleiden
Ooit nog blootsvoets er doorheen te gaan.
Zelden zet jij als in vroeger dagen,
Zwerversgeest, mijn lippen nog in gloed.
Dat gaat nu allemaal vervagen,
Vurig oog een zinderend gemoed!
Ik verlang nu minder dan tevoren,
Leven, ben je soms een droom van mij?
't Is als reed ik bij het lentegloren
's Morgens op een roze paard voorbij.
Elk van ons moet van dit leven scheiden,
't Kooperen lover van de esdoorn kwijnt...
Wees gezegend tot het eind der tijden,
Al wat bloeit en daarna weer verdwijnt.