Toen ik alles voor het eerst zag
Nog niet kon weten wat iets was
Geen namen kende voor de bloemen
Geen kleuren voor het gras
Toen ik hier nog niets herkende
Herinnerde ik mij ook niet
Was ik verbaasd de zon te zien
Verbond geen tranen aan verdriet
Toen mijn verleden niet bestond
Ik nog geen paden had gesleten
Huisde in de toekomst nog geen lot
Was er geen angst om te vergeten
Ik hoefde toen niks te bewijzen
De dingen waren wat ze zijn
Er hoorde geen emoties bij
Geen oordeel over goed of pijn
Toen het nieuw was
Ik het voor het eerst zag
Begon de wereld elke dag
Toen het nieuw was
Ik het voor het eerst zag
Bestond alleen wat ik bedacht
Mijn leven was door elke tel
Mijn lichaam kende toen geen tijd
Maar eerst begon dat rage slijten
Raakte ik die toestand kwijt
En het verleden werd de ware
Het nieuw gemeten als een straf
Nu weet ik vast en opgeslagen
Ik leer niet aan: nee, ik leer af
Nu weet ik vast en opgeslagen
Ik leer niet aan: nee, ik leer af
Toen het nieuw was
Ik het voor het eerst zag
Begon de wereld elke dag
Nu weet ik zeker vast en opgeslagen
Ik leer niet aan: nee, ik leer af
Nu weet ik zeker vast en opgeslagen
Ik leer niet aan: nee, ik leer af
We zijn net voorbij Leiden en het beeld is onveranderd hetzelfde: een man in een pak van in de vijftig alleen in een treincoupé, op weg naar zijn moeder in Den Haag. De reis uit zijn jeugd is het nog lang niet geworden. Voor alsnog zit er veel meer een man van in de vijftig in die coupé dan een jonge man van in de twintig. Maar, maar zijn methode werkt: hij houdt in z'n eentje een hele coupé bezet en kan rustig wegdromen.
Geluid van de trein
IJzer op ijzer
Niet denken maar zijn
Laat gaan
Laat gaan
Niet denken
Alleen bestaan
Laat gaan
Buiten wordt er gewerkt. Nederland is bijna af. Na Leiden is Nederland één groot industrieterrein, één aaneengesloten galerij van grauwe groteske gebouwen. Niemand weet meer waar ie is.
Nog niet kon weten wat iets was
Geen namen kende voor de bloemen
Geen kleuren voor het gras
Toen ik hier nog niets herkende
Herinnerde ik mij ook niet
Was ik verbaasd de zon te zien
Verbond geen tranen aan verdriet
Toen mijn verleden niet bestond
Ik nog geen paden had gesleten
Huisde in de toekomst nog geen lot
Was er geen angst om te vergeten
Ik hoefde toen niks te bewijzen
De dingen waren wat ze zijn
Er hoorde geen emoties bij
Geen oordeel over goed of pijn
Toen het nieuw was
Ik het voor het eerst zag
Begon de wereld elke dag
Toen het nieuw was
Ik het voor het eerst zag
Bestond alleen wat ik bedacht
Mijn leven was door elke tel
Mijn lichaam kende toen geen tijd
Maar eerst begon dat rage slijten
Raakte ik die toestand kwijt
En het verleden werd de ware
Het nieuw gemeten als een straf
Nu weet ik vast en opgeslagen
Ik leer niet aan: nee, ik leer af
Nu weet ik vast en opgeslagen
Ik leer niet aan: nee, ik leer af
Toen het nieuw was
Ik het voor het eerst zag
Begon de wereld elke dag
Nu weet ik zeker vast en opgeslagen
Ik leer niet aan: nee, ik leer af
Nu weet ik zeker vast en opgeslagen
Ik leer niet aan: nee, ik leer af
We zijn net voorbij Leiden en het beeld is onveranderd hetzelfde: een man in een pak van in de vijftig alleen in een treincoupé, op weg naar zijn moeder in Den Haag. De reis uit zijn jeugd is het nog lang niet geworden. Voor alsnog zit er veel meer een man van in de vijftig in die coupé dan een jonge man van in de twintig. Maar, maar zijn methode werkt: hij houdt in z'n eentje een hele coupé bezet en kan rustig wegdromen.
Geluid van de trein
IJzer op ijzer
Niet denken maar zijn
Laat gaan
Laat gaan
Niet denken
Alleen bestaan
Laat gaan
Buiten wordt er gewerkt. Nederland is bijna af. Na Leiden is Nederland één groot industrieterrein, één aaneengesloten galerij van grauwe groteske gebouwen. Niemand weet meer waar ie is.