Je bent een vrouw, de vette warme grond.
Ik ben een man en jaag verloren rond.
Je bent het huis dat achter hekken staat.
Ik ben de straat.
Je bent de brand in je rooie broek.
Je bent de rand waarnaar ik altijd zoek.
Je bent het dier, de snelle vrouwtjesleeuw.
Ik ben de schreeuw.
Alles groeit naar meer en meer.
Het gaat te ver, het valt weer neer.
De nacht wordt stil, de roep verstomt.
Zomer gaat, winter komt.
Je bent de kracht die me sluipen laat.
Je bent de macht die me kruipen laat.
Je bent de kooi, de kuil, de haak.
Ik ben de wraak.
Alles groeit naar meer en meer.
Het gaat te ver, het valt weer neer.
De nacht wordt stil, de roep verstomt.
Zomer gaat, winter komt.
Je bent de pijn die door mijn aderen trekt.
Je bent het lijf waarin mijn ziel verrekt.
Je bent het vuur dat ik daarnet nog was.
Ik ben de as.
Alles groeit naar meer en meer.
Het gaat te ver, het valt weer neer.
De nacht wordt stil, de roep verstomt.
Zomer gaat, winter komt.
Ik ben een man en jaag verloren rond.
Je bent het huis dat achter hekken staat.
Ik ben de straat.
Je bent de brand in je rooie broek.
Je bent de rand waarnaar ik altijd zoek.
Je bent het dier, de snelle vrouwtjesleeuw.
Ik ben de schreeuw.
Alles groeit naar meer en meer.
Het gaat te ver, het valt weer neer.
De nacht wordt stil, de roep verstomt.
Zomer gaat, winter komt.
Je bent de kracht die me sluipen laat.
Je bent de macht die me kruipen laat.
Je bent de kooi, de kuil, de haak.
Ik ben de wraak.
Alles groeit naar meer en meer.
Het gaat te ver, het valt weer neer.
De nacht wordt stil, de roep verstomt.
Zomer gaat, winter komt.
Je bent de pijn die door mijn aderen trekt.
Je bent het lijf waarin mijn ziel verrekt.
Je bent het vuur dat ik daarnet nog was.
Ik ben de as.
Alles groeit naar meer en meer.
Het gaat te ver, het valt weer neer.
De nacht wordt stil, de roep verstomt.
Zomer gaat, winter komt.