Ik loop als een schooier door weer en door wind
Bij dag en tot diep in de nacht
Er is haast geen mens me wat vriend'lijk gezind
Ik word door een ieder veracht
De dames en heren die gaan me voorbij
Er zijn er die 'k goed heb gekend
Ze houden vol afschuw hun kleren opzij
Uit angst voor zo'n schunnige vent
Maar onder m'n lompen, daar draag ik nog iets
Waarmee ik de wereld tart
Daar klopt en daar leeft
Daar lijdt en daar beeft
M'n fiere schooiershart
Er was eens een tijd - het is al jaren geleen
Dat 'k niet zo'n verschoppeling was
Toen sneed me de wind door m'n kleren niet heen
Toen drong er geen kou door m'n jas
Toen had ik een woning, toen kende 'k geluk
Toen had ik een vrouw en een kind
Opeens greep het Noodlot me weg - met een ruk
O God! wat 'k zo teer had bemind
Een krach op de beurs en m'n zaken failliet
Aan flarden m'n hele bestaan
Een vriend die me hielp? Ach, die vond ik toen niet
Ze lieten het Noodlot begaan
En drie maanden later, toen greep het m'n vrouw
En gaf haar een kerel met geld
't Was uit met haar liefde. 't Was uit met haar trouw
Ze was zo op weelde gesteld
Ik weet niet hoe alles toen juist is gebeurd
Ik was zo krankzinnig van smart
Het was of m'n kop me vaneen werd gescheurd
M'n vuist werd als ijzer zo hard
Ik wist het niet eerder, dan toen ik m'n hand
Zo gruwelijk rood zag van bloed
Ik heb... voor zijn dood... naar de Wetten van 't land
Vijf jaar van mijn leven geboet
En toen ik weer loskwam, toen was ik een man
Die niets op de wereld meer had
Zo'n schooier als ik ben, daar gruwen ze van
Zo'n schooier die vijf jaar lang zat
Maar straks toen ik in het portiek van een bar
Wat schuilde voor regen en wind
Toen hoorde 'k opeens bij de vrolijkheid daar
De stem en de lach van m'n kind
Ze was als een deerne in zij en in kant
Ze liep met een sjieke meneer
O God! en toen lei ze een gulden in m'n hand
En keek met een lachje op me neer
Ze had me in m'n lompen goddank niet herkend
Ze wist niet m'n smart en m'n leed
Ze zag niet de traan van de sjofele vent
Die 't geldstuk het water insmeet
Maar onder m'n lompen, daar draag ik nog iets
Waarmee ik de wereld tart
Daar klopt en daar leeft
Daar lijdt en daar beeft
M'n fiere schooiershart
Bij dag en tot diep in de nacht
Er is haast geen mens me wat vriend'lijk gezind
Ik word door een ieder veracht
De dames en heren die gaan me voorbij
Er zijn er die 'k goed heb gekend
Ze houden vol afschuw hun kleren opzij
Uit angst voor zo'n schunnige vent
Maar onder m'n lompen, daar draag ik nog iets
Waarmee ik de wereld tart
Daar klopt en daar leeft
Daar lijdt en daar beeft
M'n fiere schooiershart
Er was eens een tijd - het is al jaren geleen
Dat 'k niet zo'n verschoppeling was
Toen sneed me de wind door m'n kleren niet heen
Toen drong er geen kou door m'n jas
Toen had ik een woning, toen kende 'k geluk
Toen had ik een vrouw en een kind
Opeens greep het Noodlot me weg - met een ruk
O God! wat 'k zo teer had bemind
Een krach op de beurs en m'n zaken failliet
Aan flarden m'n hele bestaan
Een vriend die me hielp? Ach, die vond ik toen niet
Ze lieten het Noodlot begaan
En drie maanden later, toen greep het m'n vrouw
En gaf haar een kerel met geld
't Was uit met haar liefde. 't Was uit met haar trouw
Ze was zo op weelde gesteld
Ik weet niet hoe alles toen juist is gebeurd
Ik was zo krankzinnig van smart
Het was of m'n kop me vaneen werd gescheurd
M'n vuist werd als ijzer zo hard
Ik wist het niet eerder, dan toen ik m'n hand
Zo gruwelijk rood zag van bloed
Ik heb... voor zijn dood... naar de Wetten van 't land
Vijf jaar van mijn leven geboet
En toen ik weer loskwam, toen was ik een man
Die niets op de wereld meer had
Zo'n schooier als ik ben, daar gruwen ze van
Zo'n schooier die vijf jaar lang zat
Maar straks toen ik in het portiek van een bar
Wat schuilde voor regen en wind
Toen hoorde 'k opeens bij de vrolijkheid daar
De stem en de lach van m'n kind
Ze was als een deerne in zij en in kant
Ze liep met een sjieke meneer
O God! en toen lei ze een gulden in m'n hand
En keek met een lachje op me neer
Ze had me in m'n lompen goddank niet herkend
Ze wist niet m'n smart en m'n leed
Ze zag niet de traan van de sjofele vent
Die 't geldstuk het water insmeet
Maar onder m'n lompen, daar draag ik nog iets
Waarmee ik de wereld tart
Daar klopt en daar leeft
Daar lijdt en daar beeft
M'n fiere schooiershart