Als geloven soms moeilijk is, waar U lijkt te zwijgen.
Waar mijn hart zo ontmoedigd is, ik U niet kan bereiken.
Wie bent U Heer, als U zich niet openbaart:
als mijn oog U niet ziet, mijn hart U niet ervaart?
Bent U als een vreemde,
die ik niet herken?
Leef ik als ontheemde,
niet thuis waar ik ben?
Mijn beeld van U w***elt,
het inzicht ontbreekt,
totdat U met mij wandelt,
totdat U met mij spreekt.
Als de avond gevallen is, wilt U bij me blijven?
Werp uw licht op wat donker is: laat de duisternis wijken!
Wie is de Man, die ik toch niet heb herkend,
die mijn hart weer doet branden als ik luister naar Hem?
Ontmasker mijn leven,
verberg U niet meer.
Door inzicht te geven,
tot wie ik mij keer.
Mijn denken is duister,
mijn hart lijkt verblind.
Totdat ik naar U luister;
totdat U mij weer vindt.
U reikt mij de beker,
breekt met mij het brood.
De Gast blijkt de Gastheer,
maakt mij deelgenoot.
U toont mij uw liefde,
Uw ware gezicht.
Heel mijn hart weet nu zeker
wie de Levende is!
Waar mijn hart zo ontmoedigd is, ik U niet kan bereiken.
Wie bent U Heer, als U zich niet openbaart:
als mijn oog U niet ziet, mijn hart U niet ervaart?
Bent U als een vreemde,
die ik niet herken?
Leef ik als ontheemde,
niet thuis waar ik ben?
Mijn beeld van U w***elt,
het inzicht ontbreekt,
totdat U met mij wandelt,
totdat U met mij spreekt.
Als de avond gevallen is, wilt U bij me blijven?
Werp uw licht op wat donker is: laat de duisternis wijken!
Wie is de Man, die ik toch niet heb herkend,
die mijn hart weer doet branden als ik luister naar Hem?
Ontmasker mijn leven,
verberg U niet meer.
Door inzicht te geven,
tot wie ik mij keer.
Mijn denken is duister,
mijn hart lijkt verblind.
Totdat ik naar U luister;
totdat U mij weer vindt.
U reikt mij de beker,
breekt met mij het brood.
De Gast blijkt de Gastheer,
maakt mij deelgenoot.
U toont mij uw liefde,
Uw ware gezicht.
Heel mijn hart weet nu zeker
wie de Levende is!